afb. 1832
Aanleiding en doe van het onderzoekDe St. Joriskapel is een betrekkelijk recent slachtoffer van de sloop en kaalslag in onze historische binnensteden. In verminkte vorm heeft de westgevel van de kapel nog overeind gestaan tot 1906; het koor zelfs nog tot 1964. Het middengedeelte van de kapel is tussen de achttiende en twintigste eeuw in verschillende fasen verbouwd tot woon- en pakhuizen. Bij de definitieve kaalslag van het terrein in 1964 bleken in deze bebouwing nog grote gedeelten van het muurwerk en de houten kap bewaard te zijn. ...Historische gegevensDe exacte stichtingsdatum van de St. Joriskapel valt uit de tot dusver gepubliceerde bronnen niet met zekerheid op te maken. Twee belangrijke gegevens zijn daar echter wel uit af te leiden. In de eerste plaats is het zeker dat de kapel in 1411 al bestond, omdat vanaf dit jaar een dagelijkse mis werd gelezen ter ere van Amitius van Amersfort en zijn vrouw Bela. Het tweede belangrijke gegeven is dat uit latere bronnen kan worden afgeleid, dat de kapel gebouwd is door het Oude Voetbooggilde, het oudste en belangrijkste schuttersgilde van de stad.De kerk was gewijd aan de patroonheilige van het schuttersgilde, St. Joris. Het hoofdaltaar was in 1520 aan hem gewijd; een in hout gesneden beeld van St. Joris stond nog in 1589 boven het altaar, | 101 |
... Ondanks incidentele strubbelingen met de nieuwe protestantse stadsregering is het Oude Voetbooggilde in het bezit gebleven van de kapel tot het gilde deze in 1739 in driëen splitste en als afzonderlijke delen verkocht. In de volgende eeuwen verdwenen geleidelijk steeds meer onderdelen van de kapel uit het stadsbeeld om te worden vervangen door woon- en pakhuizen. | 102 |
Nos 40 en 38 Aan den hoek der St. Jorisstraat en Keizerstraat stond de St. Joriskapel, die, zooals wij reeds zagen, het eigendom was der Schutterij van den Ouden Voetboog 1). Van Heurn in zijne Beschrijving deelt er het volgende over mede: „De kapelle van St. Joris of St. Georgius staat in de St. Jorisstraat op den hoek van de Keizerstraat; wanneer die gebouwd werd, kan ik by gebrek van aanteekeningen niet verhaalen; het was de grootste kappelle binnen de stad, die kruisgewyze, egter zonder eenige pilaaren of zypanden, gebouwd was; dezelve is grooter als meenige kerstspelkerk in kleine steden of dorpen. Uit het beschouwen des gebouws is duidlijk te zien, dat het in verscheide tyden getimmerd moet zijn. Het hoogautaar in deze kappelle was denklijk den Schutsheer toegewijd. Ik vinde, dat zekere kappellaanye, in die kapelle gestigt, by het Gemeene Land na het overgaan der stad aangeslagen wierd; denklijk moet het alleen die van den autaar van St. Barbara zijn geweest, welkers inkomsten tyde van het oprigten der nieuwe kerstspelkerken aan den Priester des Kerstspels van
| 442 |
St. Katharina gegeven werd (Miraeus Supplem. III p. 245). Off'er eenige andere autaaren in deeze kapelle geweest zijn, hetwelk ik om derzelver groote vaststelle, kan ik by mangel van bewijs niet verhaalen 2). Het is my, behalven uit het na te melden schryven der (stads) regeering niet gebleken, dat deze kappelle door de Schuttery des Ouden Voetboogs getimmerd zy of tot haar bizonder gediend, gelijk ook niet wat recht de Schutterye van den Ouden Voetboog er boven die van den Jongen Voetboog toe had; de laatste schutterye was een afzetsel der eerste. In het jaar 1663 schreef de Raad van State aan de (stads)regeering, dat hy vernoomen had, dat er verscheide kappellen hier ter stede ledig stonden 3); hy zoude derhalven gaarne onder anderen die van St Joris tot een krijgsvoorraadhuis doen vervaardigen. De (stads)regeering antwoorde hierop, dat de St. Joriskappelle de Schuttery van St. Joris of van den Ouden Voetboog toekwam en haar honderden jaaren toebehoord had; zy was uit deszelfs middelen gebouwd en tot deezen tijd toe door die Schuttery onderhouden geweest en word thans ten haaren voordeele verhuurd. De Schutterye was by de Voorwaarden van overgaaf der stad, in den jaare 1629 aangegaan, tot die kappelle gerechtigd gebleven”. „Ik heb niet gevonden", zoo schreef van Heurn verder, „wat hierop by den Raad van Staaten besloten werd, zeker is het, dat die kappelle tot geen krijgsvoorraadhuis gemaakt is”.
„Na het overgaan der stad in 1629 werd die tot een pakhuis en stallingen gebruikt” 4).
Eene oude Bossche Kronijk vermeldt verder nog als volgt den verkoop der sieraden dezer kapel: In het jaer 1632 den 17 Augusti hebben de Officialen van de Oude Schuts
| 443 |
uytter hand vercocht aen heer Paulus van Dael, pastoor tot Berlicom, ten behoeve van deszelfs kerck, een schoone casuyffell met een geborduert cruys daerinne, int midde geborduert den ridder Sint Joris te paert, voor de somme van fl 90, (onder het beding van wederinkoop, als de stad weder in de macht van den Koning van Spanje zoude komen of de Katholieke godsdienst er weder zou mogen worden uitgeoefend). Eodem anno den 18 dito hebben de selve officialen vercocht het silverwerck, toebehoorende de Capelle van St. Joris, voor fl 429-4-8. Zooals blijkt uit eene Bossche schepenakte van 29 Juli 1717 (Reg. n° 538 f. 5) vergrootte in dit jaar meergenoemde Schutterij het terrein der St. Joriskapel door aankoop van een open erf, dat tusschen haar en het Keizershof lag, want volgens die akte verkochten op dien dag Cornelis Speelman, ridderbaronet, heer van Nuland, voor 1/3, Nicolaas Kivit, kapitein ter zee, voor 1/3, Frederick Thomas Yvoi, generaal-majoor, commandeur van den Bosch, als gehuwd met Alida Maria van der Horst, voor 1/3, allen in hunne hoedanigheid van testamentaire erfgenamen van Anna Maria Tromp, douairière van Cornelis Gans, ridder-baronet, heer van Nuland, Bommenede en Blois, presidentschepen van den Bosch, aan de heeren Officieren van den Ouden Schuts of Voetboog aldaar ten behoeve van „dien Schuts” eene ledige plaats, gelegen te den Bosch in de Keizer- of Waterstraat, ex uno het Keizershof, ex alio et fine uno de St. Joriskapel, komende met een muur en twee poorten aan de gemeene straat.
Bij schepenakte van den Bosch van 3 December 1738 (van Heurn schreef verkeerdelijk 1739) verkochten mr Abraham Justus Verster 5), kapitein-luitenant en Cornelis Martinus Pels, luitenant van de Edele Manhafte Oude Schuts of Voetboog binnen dese stad, gemachtigd bij resolutie van de gesamentlyke
| 444 |
Heeren officieren van welgemelte Schuts en met toestemming der gesamentlyke borgerye van meergemelt Oude Schuts:
a. het voorste gedeelte van de St. Joriskapel, staande aan de St. Jorisstraat en toebehoorende voor het geheel aan genoemde Schutterij, alsmede drie huisjes of woningen, staande ten Z.O. van die kapel en strekkende van de Keizerstraat tot aan het erf, bewoond wordende door den Proost dier Schutterij, - aan Abraham van Ruelo, factoor te den Bosch en luitenant van de Ed. Jonge Schuts 6).
b. het middelste gedeelte van de St. Joriskapel, strekkende van den koop sub a en het erf van het Provoosthuis Z.waarts tot aan den koop sub c, - aan mr Abraham Hubert, oud-schepen en raad van den Bosch.
c. het achterste gedeelte van de St. Joriskapel met de open plaats en den muur langs de Keizerstraat ten Z.O. gelegen 7), soo en in dier voege als voors. agterste gedeelte van voors. capelle ten N.W., N.O. en Z.O. in sijne eygen mueren gelegen is en strekkende ten Z.W. tegen den koop sub b, mitsgaders tegen voorschreven openplaats, aan Pieter Guillelmo van Bree, wonende te den Bosch.
Na deze verkooping veranderde de kapel grootendeels van gedaante. Van het middelste gedeelte daarvan maakte toch mr Abraham Hubert een pakhuis, terwijl Pieter Guillelmo van Bree 8) het achterste gedeelte en de open plaats maakte tot een stal met koetshuis voor vier paarden en tot twee huizen; thans zijn deze beide gedeelten geheel en al woningen.
Alleen het voorste gedeelte der kapel behield, hoezeer ook geschonden, tot het jaar 1906 het uiterlijk eener kapel;
| 445 |
in haren voorgevel, waarvan de top toen al reeds sedert lang was afgebroken, was van onderen eene poort en daar boven één enkel raam, dat vrij hoog en breed was en den vorm van een spitsboog had. Van genoemden Abraham van Ruelo kwam dit gedeelte der kapel aan diens weduwe Aemerentia van Woerkom, van wie het weder erfden hare kinderen zijnde: Louis Florentius; Johan van Ruelo, koopman en factoor; Tjard van Berchuys, oudschepen en raad van den Bosch 9), als man van Christina van Ruelo; Johan Lodewijk Graham Thielen, gepensioneerd luitenant der dragonders, als man van Anna van Ruelo en Francois Adam Doornick, gepensioneerd luitenant der Cavalerie, als man van Maria van Ruelo; zij verkochten 14 Maart 1755 aan hunnen genoemden broeder Louis Florentius van Ruelo, factoor te den Bosch, hunne aandeelen in dit deel der kapel, dat alstoen omschreven werd als het voorste gedeelte van de St. Joriskapel met drie huisjes ten Z.O. van de kapel staande, strekkende van de Keizerstraat aan de eene zijde tot aan het huis der Schutterij, bewoond door haren Provoost 10), en St. Jorisstraatwaarts tot aan het huis van Juffrouw van den Heesacker anderzijds, - met zijn ruime soldering en catrol, geschikt om goederen op te halen.
In 1906 is het voorste gedeelte der St. Joriskapel, dat in den laatsten tijd diende tot wijnpakhuis van Karel Rouppe van der Voort, door dezen afgebroken.
| 446 |
Noten | |
1. | De kapel dezer Schutterij bezat oudtijds ook het hoekhuis aan de overzijde van de St. Jorisstraat, zooals blijkt uit eene Bossche schepenakte van 12 Mei 1609 (Reg. n° 307 f. 373), waarbij: Guilliam van Delft, kapitein, Jan Aertszn van Horenbeeck en Guilliam Gobels, luitenants, Matheus Adriaanszn van Herlaer en mr Willem Vos, vaandrigs, Eustaes Janszn van Asperen, Louis Symons en Gijsmar Adriaenszn, sergeanten, Peter Allardszn van Herpen, Jan Janszn Wouters en Art Aertszn van Horenbeeck, dekenen, Roelof Noppen Janszn de oude en mr. Aert Wouterszn van Houbraeken, schrijvers, Peeter van Haeren, rentmeester en Gornelis Janszn in den Rijder kapel - en was meester, als respresenteerende het geheele Corpus van de Gulde ofte de Schutterye van den Ouden Voetboog binnen den Bosch, verkoopen aan Jan, zoon van Evert Janszn van de Water: huis en erf, wezende een hoekhuis, staande op den hoek van de St. Jorisstraat tegenover de St. Joriskapel ter zijde, tusschen het huis van het Convent der Fraters, ex uno en de straat gaande naar het Loeffbrugske ex alio, strekkende van de St. Jorisstraat tot aan het erf der erfgenamen Jenneken van de Water, welk huis heer Roelof, priester, zoon van Roelof Coenen, 11 Januari 1486 aan de fabriek der St. Joriskapel had vermaakt. |
2. | Blijkens Bossche Schepenakte van 1540 (Reg. n° 158 f. 143) stond er ook nog in het altaar der H.H Hieronimus en Hubertus belijder, alsmede van den H. Matheus, apostel en de H. Dymphna, maagd. Johannes Bick was toen daarvan rector. De Schr. |
3. | Id. v. Heurn Historie III p. 125. De Scbr. |
4. | Zie ook van Heurn Historie III. p. 326. De Schr. |
5. | Hij was zoon van mr. Isaacq, griffier der Leen- en Tolkamer te den Bosch en Françoise Ghristina de Balbian en werd geboren te den Bosch, alwaar hij advocaat en schepen was, 25 Mei 1704; hij overleed aldaar 12 December 1776. |
6. | Denkelijk was hij een zoon van Johannes van Ruelo en Christina Leyendecker, wier kinderen, met uitzondering van Adriana van Ruelo, douairière van Louis François van Raveschot de Capelle, in 1712 nog minderjarig waren en alstoen een te den Bosch staand huis verkochten. |
7. | Deze plaats was blijkbaar het in 1717 aangekocht open erf. |
8. | Zijne zonen Amandus van Bree, erflanddrost van de Stad en den Lande van Ravestein; Guielmus van Bree, woonachtig te Mechelen en Hermanus van Bree verkochten 12 Sept. 1780 dezen stal met koetshuis aan mr Abraham Hubert voornoemd. |
9. | Hij was ook commies van 's Lands magazijnen te den Bosch en van de daaronder behoorende forten. In 1739 huwde hij met Christina van Ruelo. |
10. | Dit was het huisje, dat thans nog staat tusschen de St. Joriskapel en het groote huis, hetwelk zich naast de poort van de Refugie der Abdij van Berne bevindt. Het werd 12 Juli 1773 door de Schutterij van den Ouden Voetboog verkocht aan Gerardus van der Vaart, timmerman te den Bosch. Thans is het genummerd 36. |
1840 |
J.A. CoppensNieuwe beschrijving van het Bisdom van 's-Hertogenbosch('s-Hertogenbosch 1840-1844) II 191 e.v. |
|
1870 |
L.H.C. SchutjensGeschiedenis van het Bisdom 's-Hertogenbosch(Sint Michielsgestel 1870-1876) IV 383 e.v. |
|
1910 |
Sasse van YsseltDe voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch('s-Hertogenbosch 1910-1914) I 442 e.v. |
|
1983 |
Hans L. Janssen en Paul A.M. ZoetbroodDe Sint JoriskapelVan Bos tot Stad ('s-Hertogenbosch 1983) 101-104 |
|
1997 |
Helma ThiersUit de geschiedenis van de Bossche schuttersgilden. De Sint-JoriskapelUyt den bogaert 1 (1997) 22-23 |
|
2002 |
Ad van DrunenSint-JoriskapelKloosters en religieus leven ('s-Hertogenbosch 2002) 73 |
1411 |
In de St. Jorisstraat bevindt zich reeds een kapel, de Sint Joriskapel. Dit blijkt uit het feit dat Amitius van Amersfort en zijn vrouw Bela er een fundatie van een dagelijkse mis stichten. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1520 |
De kerk was gewijd aan de patroonheilige van het schuttersgilde, St. Joris. Het hoofdaltaar was in 1520 aan hem gewijd; een in hout gesneden beeld van St. Joris stond nog in 1589 boven het altaar. Bron: Van Bos tot Stad |
|
1629 |
Na 1629 werd de kapel ingericht als stal. Bron: Stegentocht 2 |
|
1906 |
In gedeelten gesloopt in de 19e eeuw, 1906 en 1964. Bron: Van Bos tot Stad |
|
1979 |
Opgravingstekeningen 1979. ARA, Archief Departement van Oorlog nr. 295.2 (1819) J. Mosmans 1906 (PGH, nr. H.55.53.11) Bron: Van Bos tot Stad |
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 206
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 205, 223, 307, 321
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) IV. 383-385